Controleer de benzinedruk. Plaats een manometer op de benzine-inlaatleiding of op een klep (met een bandenklem) die meestal op de injectorrail zit. Een van beide is de pompleiding. De werkdruk moet stabiel zijn tussen 35 en 40 psi. Als de druk daalt, ligt het probleem bij de benzineleiding. Als de druk niet constant blijft wanneer u de auto uitzet, ligt het probleem bij de pomp of lekkende injectoren. Als de druk niet binnen het aangegeven bereik ligt
en ALS deze lager is dan 30 psi, controleer dan de benzinetoevoer: verstopte slangen, defecte pomp, vuil voorfilter van de pomp, tank geraakt en benzine-inlaat geblokkeerd, oog gebroken slang VAN DE pomp IN DE TANK, of DEFECTE REGELAAR.
VOOR DEZE TEST moet u de tank laten zakken
en de pomp buiten testen.
WEES ZEER VOORZICHTIG bij het hanteren van benzine, aangezien het zeer brandbaar is en brand kan veroorzaken. Alle slangen moeten goed vastgezet worden met een klem en MAAK GEEN VONK IN DE BUURT VAN DE BENZINE
. ALS JE WEINIG VAN HET ONDERWERP AFWEET, ZOEK DAN IEMAND DIE ER WEL VAN AFWEET, DAN ZAL JE JE VOERTUIG NIET IN BRAND STEKEN.
GROETEN